Verzorging en kweek van de Santa Cruz Kousebandslang, Thamnophis atratus atratus (Kennicott, 1860).

Steven Bol (Auteur…)
Publicatie: 2007, Lacerta 65(5): 200-217

Inleiding

Kousebandslangen zijn bijzonder attractieve en actieve slangen. Dit Noord Amerikaanse geslacht kent vele soorten (30 volgens Rossman, Ford & Siegel, 1996) die voorkomen van Canada tot in Midden Amerika (Honduras, El Salvador). De variabiliteit qua tekening, kleur, lichaamsbouw en ecologie zijn enorm.

T.a.atratus, volwassen vrouw van ongeveer 80 cm, San Mateo County, Ca.

T.a.atratus, volwassen vrouw van ongeveer 80 cm, San Mateo County, Ca.

De bekendste, meest gehouden en geïmporteerde soort is wel de Gewone of Oostelijke Kousebandslang Thamnophis sirtalis, waarvan de zeer zeldzame ondersoort die voorkomt in een zeer klein gebiedje rondom San Francisco (Thamnophis sirtalis tetrataenia) wereldberoemd is. Minder bekend zijn een tweetal soorten die min of meer sympatrisch voorkomen met de San Francisco Kousebandslang (T.s.tetrataenia) in de Californische staat “San Mateo” en die eveneens bijzonder fraai getekend zijn: Thamnophis elegans terrestris, de Westkust Kousebandslang en Thamnophis atratus atratus, de Santa Cruz Kousebandslang.

T.elegans terrestris uit San Mateo County, Ca.

T.elegans terrestris uit San Mateo County, Ca.

Het is bijna ongelofelijk dat in hetzelfde gebied drie zulke mooie soorten kousebandslangen samen voorkomen. In dit artikel wil ik mijn ervaringen met het verzorgen van en het kweken met de Santa Cruz Kousebandslang beschrijven.

Deze soort doet het voortreffelijk in gevangenschap en is daarom geschikt voor zowel de beginnende als de meer ervaren liefhebber. Ik hoop met behulp van dit artikel deze tot nu toe zeer zelden in terraria gehouden slang wat meer bekendheid te geven en tevens een richtlijn te verschaffen hoe je deze soort succesvol kan verzorgen en kweken.

Het noteren van allerlei gegevens zoals de lengte van de adulten, geboortedata, aantallen per worp en lengte van de jongen kan waardevolle gegevens opleveren (zie het verzoek voor dergelijke aanvullende data in Rossman, Ford en Siegel, 1996) over de voortplantingsbiologie van kousebandslangen. Op de wijze kunnen hobbyisten een bijdrage leveren aan de wetenschap. Dit kan herpetologen helpen bij het analyseren van in het wild verzamelde data. In dit artikel worden gegevens betreffende de voortplantingsbiologie van Thamnophis atratus atratus, die zijn verzameld in de afgelopen 6 jaar, gepresenteerd en geanalyseerd.

Beschrijving

Grote zwangere vrouw T.a.atratus van 85 cm, fraaie oranje-gele rugstreep, San Mateo County, Ca.Thamnophis atratus is een vrij grote soort kousebandslang die maximaal een lengte van 101,6 cm (Rossman, Ford & Siegel, 1996) kan bereiken, maar waarvan de lengte van de volwassen dieren meestal varieert van 60 – 80 cm.
Pas in 1987 is Thamnophis atratus erkend als aparte soort. In oudere literatuur wordt deze soort, net als vele andere kousebandslangen van de westkust, vaak vermeldt als ondersoort van Thamnophis elegans, ordinoides of couchii (Rossman, Ford & Siegel, 1996).

Grote zwangere vrouw T.a.atratus van 85 cm, fraaie oranje-gele rugstreep, San Mateo County, Ca.

Grote zwangere vrouw T.a.atratus van 85 cm, fraaie oranje-gele rugstreep, San Mateo County, Ca.

Er is vrij veel variatie qua tekening en kleur binnen deze soort. Rossman, Ford & Siegel (1996) onderscheiden 2 ondersoorten, te weten Thamnophis atratus atratus en T.a.hydrophilus. Mijn dieren behoren tot de nominaatvorm T.a.atratus en stammen uit een populatie waarvan de grondkleur vrij donker is (vrijwel zwart) met 1 fraaie en zeer contrasterende gele (van bleekgeel tot warm oranje geel) lengtestreep op de rug en een gele keel. Er zijn ook exemplaren bekend met 3 lengtestrepen. Onlangs is er een nieuwe ondersoort beschreven: T.a.zaxanthus (http://www.californiaherps.com).
Thamnophis atratus atratus is voor een kousebandslang vrij zwaar gebouwd, en vooral de volwassen vrouwtjes kunnen plomp aandoen. Qua lichaamsbouw neigt de soort meer naar het nauwverwante geslacht Nerodia, de Noordamerikaanse waterslangen.
Voor een uitgebreide beschrijving verwijs ik naar het uitstekende boek van Rossman, Ford & Siegel (1996) en de hierboven genoemde website.

Biotoop en verspreiding

 

Biotoop van T.a.atratus en T.elegans terrestris in San Mateo County, Ca.

Biotoop van T.a.atratus en T.elegans terrestris in San Mateo County, Ca.

Rossman, Ford & Siegel (1996) noemen als biotoop voor Thamnophis atratus ondiepe, rotsige en snel-stromende riviertjes in dichtbegroeide eikenbossen en open bossen afgewisseld met grasland.

Wanneer ze voorkomen in poelen of meertjes met modderige bodem zijn er meestal wel rotsachtige aardlagen in de nabije omgeving te vinden. Open plekken op de rivieroever om te zonnen zijn erg belangrijk.

De soort komt voor langs de kuststrook van zuidelijk Oregon tot het midden van Californie (Santa Barbara County). Persoonlijke waarnemingen aan deze aquatische soort in hun natuurlijke biotoop zijn beschreven in Bol (2002).

Het terrarium

Als minimum richtlijn voor 1 of 2 volwassen koppels van deze soort houd ik 65 x 50 x 50 cm (L x B x H) aan.
Ik heb deze dieren in zowel volglazen als houten (met een glazen voorruit) terraria gehouden.

Voor het probleemloos houden van deze soort moet aan een aantal zaken extra aandacht besteedt worden.

  • Het terrarium moet goed geventileerd zijn, het landgedeelte moet krukdroog zijn en de juiste temperatuur-gradiënt moet worden gecreëerd. Voor ventilatie breng ik meestal royale stroken horregaas aan in de deksel (asymmetrisch) die tot 20 % van het oppervlak kunnen beslaan.
  • Ofschoon het slangen zijn die er een zeer aquatische levensstijl op na houden moeten ze zeker niet vochtig gehouden worden. Het bodemoppervlak is gevuld met beukensnippers. De waterbak beslaat meestal niet meer dan 1/6 van het bodemoppervlakte. Houdt het landgedeelte kurkdroog. Af en toe eens sproeien kan geen kwaad en bootst de natuurlijke situatie goed na, maar ik doe het vrijwel nooit. Het te vochtig houden van kousebandslangen kan makkelijk tot huidproblemen leiden. Het watergedeelte bestaat uit een aardewerken of plastic bak, zodat land en watergedeelte volledig gescheiden zijn en de waterbak eenvoudig te reinigen is.
  • De inrichting wordt verder wat verfraaid met stronken, klimtakken, keien e.d. Ik geef de slangen altijd de mogelijkheid zich te verschuilen. In een hoek van het terrarium breng ik wat bladeren of coniferentakken uit de tuin aan om een extra natuurlijk effect te geven. Planten gebruik ik niet (meer).
  • De hele inrichting wordt minimaal 1 – 2 maal per jaar verschoond en ontsmet.
  • Deze soort zou zich uitstekend lenen voor een biotoopterrarium met een ruime waterbak, waarin men levende vis kan aanbieden.
  • Als verwarming en verlichting gebruik ik een gloeilamp (normaal of reflector) waarvan het wattage varieert van 15 – 75 Watt naar gelang de kamertemperatuur. De lamp hangt in een hoek van het terrarium, en door een aantal klimtakken te plaatsen geef ik de dieren de gelegenheid vlak onder de lamp te zonnen. Ik tracht altijd een temperatuur gradiënt te creëren, met een warme hoek van 30 – 35 °C en een koele hoek van 20 – 24 °C overdag. De combinatie van ruime ventilatie (asymmetrisch aangebracht!), een niet te klein of te laag terrarium en een gloeilamp hoog in de minst geventileerde hoek van de bak geven al snel een temperatuur gradiënt!
  • Belangrijk is het feit dat de terraria bij mij in een onverwarmde zolderkamer staan. In de wintermaanden varieert de temperatuur in deze kamer ‘s nachts van 8 – 12 °C en overdag van 10 – 15 °C. Naar mate het buiten warmer wordt en de zon sterker lopen deze temperaturen verder op. Zomers kunnen de temperaturen op hete dagen oplopen tot wel 30 °C en hoger.
  • Vanaf begin 2005 heb ik een thermostaat die de lampen uitschakelt zodra de kamertemperatuur boven een bepaalde grenswaarde uitkomt. Als grenswaarde houd ik meestal 24 – 26 °C aan, dit om te voorkomen dat de temperatuur in de terraria te ver oploopt. Voorheen regelde ik dat wat op gevoel door op verwachte warme dagen de lampen ’s morgens vroeg al uit te schakelen (zie “problemen en ziektes”).
  • Buiten de winterrust om (zie kopje winterrust) branden de lampen dagelijks van ongeveer 8 uur tot 21 uur, en de belichtingsduur laat ik maar weinig variëren gedurende het seizoen. ’s Nachts zijn de lampen uitgeschakeld en zakt de temperatuur terug de kamertemperatuur: 10 – 15 °C in het vroege voorjaar (februari/maart/april) tot 18 – 25 °C gedurende de warme maanden van het jaar.
Volwassen man T.a.atratus van 73 cm, fraaie oranje-gele rugstreep, San Mateo County, Ca.

Volwassen man T.a.atratus van 73 cm, fraaie oranje-gele rugstreep, San Mateo County, Ca.

Voorkeurstemperaturen van de meeste kousebandslangen liggen tussen de 26 – 32 °C (Rossman, Ford & Siegel (1996)), en een temperatuurgradiënt stelt ze instaat om zelf  hun lichaamstemperatuur te reguleren net als in de natuur.
Ik kijk daarbij ook het gedrag aan: liggen de slangen de hele dag verscholen dan is het veelal te heet of te koud.
Ideaal is dat ze kort na het aanslaan van de lampen pal onder de lamp gaan liggen zonnen en wat later op de dag wat verder van de warmste plek af gaan liggen of zich zelfs helemaal verschuilen.
Als ze daarbij regelmatig eten en de koele plek is niet warmer dan 25 – 28 °C maximaal (koeler is geen enkel probleem) dan is het goed.
T.a.atratus is een warmteminnende soort en mijn idee is wel dat hun optimale temperatuur zelfs nog hoger dan 32 °C ligt. Pas als de temperatuur lokaal boven de 35 °C uit gaat komen gaan ze, zeker in het vroege voorjaar, wat verder van de lamp af liggen.

Winterrust

De Californische kuststrook staat qua klimaat sterk onder invloed van de oceaan. Vanwege de zuidelijke ligging is de kracht van de zon vrij sterk, maar er zijn ’s winters zeker langere periodes dat het te koud is voor de Santa Cruz kousebandslang om actief te zijn. Literatuur vermeldt veelal dat de soort op warme winterse dagen wel eens te zien is, maar dat neemt niet weg dat de dieren zeker wel een winterrust kennen.
Vooral de kuststrook is vaak mistig en bewolkt.

Biotoop van T.a.atratus en T.e.terrstris in San Mateo County, Ca. Zon schijnt in juli vanaf 7.30 uur op de oever waar de slangen liggen te zonnen

Biotoop van T.a.atratus en T.e.terrstris in San Mateo County, Ca. Zon schijnt in juli vanaf 7.30 uur op de oever waar de slangen liggen te zonnen

Medio maart 2003 was ik in de gelegenheid het natuurlijke biotoop van deze soort te bezoeken: het was  regenachtig en mistig  en rond de 10 °C en was er alleen rond het middaguur tussen 12 en 2 uur tijdens een opklaring wat beperkte zonactiviteit van Thamnophis atratus waar te nemen. De amfibieën waren net in paarstemming (boomkikkers Hyla sp. en Taricha torosa, de Californische salamander) en de bomen begonnen net uit te lopen. Een dergelijke waarneming is voor mij een indicatie dat deze dieren wel degelijk een rust kennen.
Ik geef mijn dieren een winterrust van ongeveer 3,5 maand (15 weken) van ongeveer begin november tot eind februari. Reden voor een winterrust zijn voor mij een natuurgetrouw houden van deze soort en een voorwaarde voor planmatig kweken. Voor een uitgebreide beschrijving van de door mij gehanteerde winterrust procedure verwijs ik naar Bol (2004).

Minimaal 1,5 – 2 weken voor de start van de winterrust (begin november) stop ik met voeren maar houd ik de dieren nog wel warm zodat er geen onverteerde voedselresten in het darmkanaal achterblijven.
Vervolgens schakel ik de lampen uit. De dieren verblijven dan in de onverwarmde slangenkamer bij temperaturen die in deze tijd variëren van grofweg 8 – 12 °C.

Tijdens strenge vorstperiodes kan de temperatuur wegzakken tot 2 à 4 °C, en op zachte zonnige dagen kan de temperatuur wel eens stijgen tot 14 à 16 °C (maar dan slechts voor een paar uur in de namiddag). Na een korte periode in het onverwarmde terrarium (maximaal 4 weken, meestal korter) breng ik de dieren over in een overwinteringbakje. Ik gebruik hiervoor metalen (oude koektrommels) of plastic containers (relatief klein: ongeveer 3-5 liter inhoud ) welke spaarzaam zijn voorzien van enkele ventilatiegaatjes in de deksel. Dit is van belang, omdat de bak niet te veel uit mag drogen. Deze vul ik dan voor 2/3 met een mengsel van zaagsel en vochtig blad (gewoon uit de tuin, niet ontsmet of zo), en ik besprenkel het geheel met water zodat het licht vochtig is. Zolang de binnenzijde van de deksel na openen altijd wat condensdruppels bevat is het vochtig genoeg, anders maak ik het wat natter.

Zo verblijven de dieren, zonder waterdrinkbakje, gedurende de winterrust periode in de bakjes in de onverwarmde slangenkamer. Ik controleer ongeveer eens per maand of alles goed gaat. Meestal liggen de dieren op het substraat of zijn ze weggekropen in het substraat. Bij openen van het bakje reageren ze middels wat tongelen of eventueel wat rondkruipen.

Mijn ervaring is dat zolang het substraat voldoende vochtig is de dieren deze rust van 3,5 maand zeer goed doorstaan, vrijwel niet afvallen (max. 3-5 % gewichtsverlies, gemiddelde in 2006 was 0,8%) en er na de rust nog piekfijn uitzien. Problemen met te vochtig substraat heb ik nog nooit gezien, afgezien van een klein plekje op de huid wat een beetje ontstoken is. Maar dit is meestal met 1 vervelling weer verholpen. In de afgelopen 6 jaar dat ik deze soort  op deze manier overwinter is er nog nooit één doodgegaan.

Ook jonge slangen, die in november meestal een paar maanden oud zijn, ondergaan een winterrust op dezelfde wijze als de volwassen dieren (in de natuur krijgen deze jonge slangen ook geen aparte behandeling). Het enige verschil is de  kortere duur: minimaal 8, maximaal 11 weken.

Voorjaar

De dieren worden na de winterrust, meestal rond eind februari, overgebracht in het verwarmde terrarium.
Een overgangsfase breng ik niet aan en vanaf de eerste dag tracht ik lokaal een warme plek van 30 – 35 °C te creëren waar deze soort doorgaans meteen op reageert door vrijwel de hele dag te zonnen pal onder de lamp.

In de natuur zijn deze overgangen ook niet geleidelijk. Rossman, Ford & Siegel (1996) geven in dit verband een prima voorbeeld van de dagelijkse schommelingen in de lichaamstemperatuur van een Thamnophis elegans in Californie in april. Het diertje heeft gedurende een koude nacht (van 6 uur ’s avonds tot 9 uur ’s morgens) een lichaamstemperatuur van 8 °C, waarna deze, onder invloed van de krachtige zon, snel stijgt tot een maximum van 25 °C rond 12 uur ’s middags; rond 3 uur’s middags is de lichaamstemperatuur nog 20 °C waarna hij langzaam terugzakt tot 8 °C.

Paargedrag start vrijwel meteen na beëindiging van de winterrust (indien het terrarium warm genoeg is) en de eerste weken na de winterrust wijkt het mannetje vaak nauwelijks van de zijde van het vrouwtje. Het paargedrag kan dagen tot weken (eind maart) aanhouden. Het mannetje ligt hierbij op het vrouwtje en probeert haar te omwerpen met vaak hevig schokkende bewegingen van het lichaam. De dieren zitten bij mij jaarrond samen. Om de dieren tot paring te stimuleren is gescheiden houden van de seksen en vervolgens op specifieke momenten samenzetten absoluut niet nodig. Als nadeel van jaarrond samenhouden zou genoemd kunnen worden dat je niet altijd aanwezig bent als het tot een echte paring (coïtus) komt, en je dus ook niet altijd 100 % zeker bent of de dieren wel gepaard hebben. Ik heb bij deze soort paringen waargenomen binnen 10 – 21 dagen na het beëindigen van de winterrust.

Paargedrag in het najaar en na het werpen van de jongen zijn trouwens eerder regel dan uitzondering, in tegestelling tot wat Rossman, Ford & Siegel (1996) als een uitzonderlijke waarneming noemen.

Binnen 1 – 2 weken accepteren de slangen weer eten. Als het terrarium (te) koel is kunnen de slangen zeker wel enige tijd voedsel weigeren. De eerste maaltijden eten ze meestal nog niet zo gulzig. Maar al snel worden (in het bijzonder) de vrouwen enorm vraatzuchtig en begin medio/april zijn de vrouwtjes al duidelijk zwanger vanwege hun omvang.

De eerste vervelling vindt (bij de adulten) pas 7,5 – 11 (medio april tot medio mei) weken na het beëindigen van de winterrust plaats, veel later dan bij een aantal andere soorten zoals Thamnophis sirtalis. Het samen zetten van de mannetjes en de vrouwtjes na de eerste vervelling (een veel beschreven methode om slangen tot paring aan te zetten) lijkt mij voor deze soort dan ook geen succesvolle methode, de slangen zijn tegen die tijd al lang zwanger.

Voedsel

De slangen krijgen een dieet van voornamelijk vis. Ik heb de dieren gevoed met spiering, barbeel en soms andere (zoetwater) vissoorten. Alleen in 2004, vanwege het niet meer verkrijgbaar zijn van spiering uit het IJsselmeer heb ik ook vrij veel muis bijgevoerd, maar altijd in combinatie met vis. Thamnophis atratus accepteert muis redelijk gemakkelijk, zeker met vislucht.

De dieren krijgen om de 5 à 7 dagen te eten, en per voedselbeurt geef ik meer dan ze opkunnen. Het voedsel wordt (ontdooid!) op een schaaltje in het terrarium aangeboden, en ik laat het staan tot de volgende ochtend. Vanwege de, zeker in het voorjaar als de vrouwen zwanger zijn, enorme eetlust in combinatie met de felheid waarmee deze dieren op voedsel reageren is het verstandig om de dieren in de gaten te houden om te voorkomen dat 2 dieren aan dezelfde prooi beginnen. Het veel kleinere mannetje zou anders wel eens samen met vis en al in de buik van het veel forsere vrouwtje kunnen verdwijnen. Dit geld zeker als je meerdere jongen slangetjes bij elkaar houd.

Om Thiaminase verschijnselen (zie Zwart 1982) te voorkomen besprenkel ik de vis tijdens elke voederbeurt met Vitamine B1 druppels. Multivitamines (meestal Nekton Rep) voeg ik slechts eens in de 1 à 2 maanden toe. Daar ik de slangen met complete vis (met graat en ingewanden, nooit visfilet!) voer is het toevoegen van een kalkpreparaat totaal overbodig en heb ik dan ook nooit gedaan.

Thamnophis atratus is een zwaargebouwde kousebandslang die in gevangenschap makkelijk vet kan worden. Voer daarom niet te vaak, en zeker bij een dieet van muis moet men oppassen.

Levende vis voer ik zelden maar dat is meer om praktische redenen. De jonge slangen worden wel eens gestimuleerd met levende visjes om ze tot eten te bewegen. Hier zijn ze werkelijk gek op.

In de natuur bestaat het dieet naast vis ook uit amfibieën, zoals kikkers, padden en salamanders (Rossman, Ford & Siegel, 1996). Maar deze krijgen ze bij mij (uiteraard) nooit. In de literatuur wordt geen melding gemaakt van het eten van wormen en slakken. In het natuurlijk biotoop zijn wormen wel algemeen (persoonlijke waarneming) en ik verwacht eigenlijk wel dat ze ook worm zullen eten.

Voortplanting

Hier een grote hoogzwangere vrouwelijke T.a.atratus van ruim 80 cm gefotografeerd in het natuurlijke biotoop… ©

Hier een grote hoogzwangere vrouwelijke T.a.atratus van ruim 80 cm gefotografeerd in het natuurlijke biotoop… ©

Bij het op de hierboven beschreven manier van houden is in april al duidelijk dat de slangen zwanger zijn. De vrouwtjes zijn in deze periode enorm vraatzuchtig en zonnen vrijwel continu. Pas in de laatste weken voor het werpen van de jongen begint de eetlust wat te temperen, hoewel ze meestal niet compleet stoppen met eten.
Thamnophis atratus is net als alle andere kousebandslangen levendbarend. De jongen worden bij mij in het terrarium eind juni of ergens in juli geboren.
In tabel 1 geef ik een overzicht van de kweekresultaten met 4 verschillende vrouwen in de periode van 2000 tot en met 2006.

Als gemiddeld aantal jongen per worp noemen Rossman, Ford & Siegel (1996) 7,8 en 8,4.

Tabel 1

Tabel 1

In 2005 wierpen mijn 4 volwassen vrouwtjes in totaal 56 jongen, waarvan 2 dood.
Het gemiddelde aantal jongen per vrouw in 2005 (14) is hoger dan wat in de literatuur wordt aangegeven, maar deze vrouwen zijn allen ook vrij groot (69 – 77.5 cm in 2005, zie tabel 1) en goed doorvoed. Vermeldingswaardig is een worp van 26 (23 levende en 3 doodgeboren) jongen in juli 2007 van een 6 jaar oude vrouw van 84 cm.

Over het algemeen geven grotere, zwaardere en oudere vrouwtjes meer jongen dan kleinere vrouwtjes.

Grafiek 4

Grafiek 4

In grafiek 4 is de relatie tussen de totale lengte van het vrouwtje en het totaal aantal jongen weergegeven, en hieruit blijkt dat er een sterke correlatie is tussen de lengte en de worpgrootte (incl. waseitjes en doodgeboren jongen)

De gemiddelde totale lengte van de jongen van deze 4 worpen uit 2005 (2 vrouwen wierpen tegelijkertijd in hetzelfde terrarium, dus deze jongen zijn als 1 worp behandeld)  was 22,0 – 22,4 en 22,6 cm wat groter is dan Rossman, Ford & Siegel (1996) aangeven voor een worp van een vrouw uit Stanislaus Co., Ca.: 18,7 – 20,9 cm.

Grafiek 3

Grafiek 3

In de tabel in Rossman, Ford & Siegel (1996) staat ongetwijfeld een typefout: hier worden 99,1 en 100,4 mm aangegeven als kop-romplengte van respectievelijk de mannetjes en vrouwtjes.
De gemiddelde kop-romplengte van de hierboven genoemde 4 worpen uit 2005 was 16,7 – 17,1 en 17,2 cm; hoger dan de waardes genoemd door Rossman, Siegel en Ford (1996) van 12,6 tot 16,6 cm.
De totale lengte van het kleinste jong uit de 4 worpen uit 2005 bedroeg 20,1 cm, het grootste jong was 27,3 cm lang.

In grafiek 3 staat de correlatie tussen de grootte van het vrouwtje en de gemiddelde lengte van de jongen.
De correlatie is minder duidelijk dan die met het aantal jongen per worp. De temperatuur speelt hier hoogstwaarschijnlijk ook nog een rol (zie problemen en ziektes).

Opkweek van de jongen

De jongen worden direct na de geboorte uit het terrarium van de ouderdieren gevangen en apart gezet in kleinere opkweek terraria (afmetingen: 52 x 35 x 30cm en 32 x 27 x 30 cm) in groepjes van ongeveer 10 stuks.

De jongen vervellen, net als alle kousebandslangen, meestal direct na de geboorte (in tegestelling tot bijv. de Adderrings-slang (Natrix maura) waar dit pas na 7 – 10 dagen gebeurt).
Mochten de slangetjes wat vervellingsproblemen hebben dan verdiend het de aanbeveling om de slangetjes eerst een paar uur in een vochtig bakje te zetten, eventueel wat te helpen met het afstropen van de huid en vervolgens in het terrarium te plaatsen.

Het terrarium is qua temperatuur en inrichting identiek aan die van de ouderdieren (zie kopje Terrarium).
Meestal bied ik de jongen slangen na een paar dagen tot een week voor de eerste maal voedsel aan.

Het dieet bestaat net als de volwassen dieren uit vis. Bij voorkeur kleine visjes die in 1 keer naar binnen kunnen. Als ik niet over het juiste formaat vis beschik knip ik de visjes in kleine hapklare brokken (met graat en al) en biedt ze zo aan.

Voeder frequentie van de jongen is elke 5 – 7 dagen, waarbij ze zoveel krijgen als ze op kunnen.

De opkweek van de jongen gaat zeker de laatste jaren probleemloos (zie problemen en ziektes).

Groei en leeftijd

Grafiek 1

Grafiek 1

De groei van een aantal (nakweek)dieren geboren in 1999, 2000 en 2001 wordt weergegeven in grafiek 1. Het oudste vrouwtje waarvan ik de leeftijd weet is nu (februari 2007) ruim 7,5 jaar oud (vrouw 3) en meet nu 81 cm. Twee andere vrouwtje (“vrouw 12” en “vrouw 20”) waren op 5,5 jarige leeftijd al 84 cm lang en vrouw 12 mat op 6,5 jarige leeftijd (januari 2007) 87 cm. Als maximum lengte geven Rossman, Ford & Siegel (1996) 101,6 cm aan. Het grootste vrouwtje wat ik zelf heb waargenomen in Californie mat 78 cm.

Twee mannetjes geboren in 2000 meten nu op 6,5 jarige leeftijd 71 en 68,2 cm. Het grootste door mij in Californië waargenomen mannetje mat 76 cm.
Aanvankelijk groeien de mannen en vrouwtjes vrijwel even hard. Vrouw 12 en 20 groeiden vanaf 2,5 jarige leeftijd gemiddeld over 3 jaar gezien 6,7 cm per jaar. Man 13 en 14 groeiden in diezelfde periode 2,2 cm per jaar. Vrouw 3 echter volgde meer de groeilijn van de mannetjes (zie grafiek 1).

Grafiek 2

Grafiek 2

Grafiek 2 geeft de groei weer van 2 verschillende worpen uit het jaar 2005. Dit geeft weer dat de groeisnelheden sterk kunnen variëren. De worpen van 2005 bestonden allen uit grote gezonde jongen. Dit in combinatie met hoogwaardig voer (goede kwaliteit barbeel versus soms twijfelachtige kwaliteit spiering) en een voldoende warm terrarium kan enorme groeisnelheden creëren.

In principe probeer ik mijn jonge slangen niet zo snel mogelijk zo groot mogelijk te laten worden, en ik voeder ze ook niet vaker dan eens per 5 – 7 dagen. Zo waren de grootste vrouwtjes na 1 jaar rond de 60 cm lang, de grootste mannetjes rond de 50 cm. Grafiek 2 geeft ook aan dat de groeisnelheid van mannen en vrouwen het eerste jaar niet zo ver uit elkaar ligt, hoewel de groep vrouwtje uit worp 2 de groeisnelheid van de mannen uit beide worpen overtreft.

Zoals hierboven vermeld is het oudste vrouwtje (waarvan ik de leeftijd) weet uit mijn collectie ruim 7,5 jaar oud. Een koppel wat in 2000 al minimaal 3 jaar oud moet zijn geweest wordt van de zomer minimaal 10 jaar oud en beide dieren verkeren nog steeds in blakende gezondheid. Het vrouwtje wat deze zomer minimaal 10 jaar wordt wierp afgelopen jaar (zomer 2006) slechts 1 levend jong en 10 waseieren. Als dat dit jaar wederom gebeurt zou het een aanwijzing kunnen zijn van teruglopende voortplantingscapaciteit vanwege de hoge leeftijd.

De 3 vrouwen waarvan ik de leeftijd weet zijn alle 3 geslachtsrijp geworden op 2,5 jarige leeftijd en hebben op 3 jarige leeftijd hun eerste jongen gekregen. De lengte bedroeg toen  resp. 63, 64 en 64,7 cm.
Dieren die zo hard groeien als in grafiek (grafiek 2) zouden op basis van lengte mogelijk met 1,5 jaar al geslachtsrijp zijn en op 2 jarige leeftijd hun eerste jongen produceren.

Rossman, Siegel en Ford (1996) geven als minimum maar aan voor zwangere vrouwtjes 38,6 cm kop-romp-lengte oftewel ongeveer 47 – 48 cm totale lengte.

De jongste leeftijd waarop ik paargedrag genoteerd heb bij een mannetje is ruim 1,2 jaar; de lengte bedroeg op dat moment 60,3 cm.

Problemen en ziektes

In de afgelopen 6,5 jaar dat ik deze slangen heb gehouden heb ik in principe weinig problemen gehad.
Toch zijn er wel een aantal zaken te vermelden.

De eerste 2 jaar heb ik de dieren in een ruim, biotoopterrarium gehouden. De dieren deden het in deze bak maar matig, aten onvoldoende en lieten zich maar weinig zien. Vanwege de grootte van de bak (150 x 50 x 90 cm (l x b x h), de royale ventilatie en de te geringe sterkte van de lampen denk ik dat het (achteraf gezien) te koel geweest is in de bak gedurende het voorjaar en het najaar. Ik heb de dieren toen ook behandeld tegen flagellaten (Flagyl, 200 mg per kg lichaamsgewicht. Oraal toegediend, 2 maal om de 10 dagen). Nadat de dieren verhuisd naar kleinere en warmere terraria is geringe eetlust niet meer aan de orde geweest en waren geen van mijn dieren meer mager.

Het feit dat mijn slangenkamer een sterke seizoenswisseling kent heeft als grote voordeel dat ik de omstandigheden in het voorjaar met hoge dagtemperaturen maar sterke nachtelijke afkoeling goed kan nabootsen. Na het warm zetten let ik altijd goed op het gedrag: zonnen de dieren voldoende, wordt er gepaard en beginnen ze vlot te eten. Als dit alles OK is hield ik de temperatuur vervolgens in het verleden meestal wat minder in gaten. En hierin schuilt een potentieel gevaar.

De hoge wattages nodig om in het voorjaar de bakken goed te verwarmen werden meestal pas vervangen als ze een keer stuk gingen of als ik doorhad dat het erg heet werd. Maar goed meten deed ik niet in de zomermaanden. Ik heb dus ook geen nauwkeurige temperatuur gegevens. Maar het werd me steeds duidelijker dat ik een probleem had met te hoog oplopende temperaturen in de zomer. Tijdens periodes met heet weer schakelde ik de lampen weliswaar wel eens handmatig uit, maar dit vergat ik uiteraard nog wel eens. Of het werd onverwacht erg heet.

Tabel 1

Tabel 1

Na de dieren twee jaar in een erg ruim biotoop terrarium te hebben gehouden verhuisden ze in 2002 naar kleinere terraria.

Als je naar de kweekresultaten van 2002, 2003 en 2004 in tabel 1 kijkt valt op dat deze erg mager zijn: 2002; 7 jongen van 2 vrouwen waarvan 5 doodgeboren (71%), 2003; 22 jongen van 3 vrouwen waarvan 4 doodgeboren(18%)  en 2004; 44 jongen van 4 vrouwen waarvan 32 (72 % doodgeboren). De resultaten van 2004 waren zo overduidelijk slecht dat ik wist dat er iets mis was. In 2004 mat ik rond de geboorte kamertemperaturen van 31 °C en in een aantal terraria mat ik midden op de dag minima van ongeveer 35 – 37 °C.

Een uiterst domme fout zou ik zeggen die er stiekem is ingeslopen over de jaren.

Het aantal doodgeboren maar verder volledig ontwikkelde jongen was niet het enige gevolg van de te hoge temperaturen:

  • De jongen waren kleiner (een fenomeen wat bij hoge broedtemperaturen van eierleggende slangen wel eerder gemeld is (zie tabel 1: 18,2 gemiddeld (geen gewogen gemiddelde).
  • Een groot aantal dieren vertoonde een krul in het uiterste staartpuntje (“varkensstaartje”)
  • Een groot aantal dieren was vrij donker van kleur.

De varkensstaartjes, de donkere kleur en het aantal doodgeboren jongen traden in hetzelfde jaar ook op bij Thamnophis sirtalis tetrataenia die in één van dezelfde terraria huisde.

Mijn conclusie is dan ook dat te hoge temperaturen in de (in dit geval) laatste periode van de zwangerschap kan leiden tot doodgeboren jongen, kleinere jongen en jongen met varkensstaartjes.
Dit laatste is bij mijn weten nog niet eerder beschreven in de literatuur!

In het vroege voorjaar van 2005 bracht ik een thermostaat aan in mijn slangenkamer die alle lampen uitschakelt als de temperatuur boven een bepaalde grenswaarde uitkomt. Ik hou hier meestal 24 – 26 °C voor aan (afhankelijk van het jaargetijde… in de zomer heb ik overal lampen met een laag wattage inzitten, waardoor het verschil tussen kamertemperatuur en terrariumtemperatuur kleiner is).

De effecten van een betere beheersing van de temperatuur op de kweekresultaten spreken voor zich: in 2005: 56 jongen van 4 vrouwen waarvan 2 doodgeboren (3,5%) en geen waseitjes (tabel 1) en in 2006, 57 jongen waarvan 3 doodgeboren (5,2 %) en 0 waseitjes. De gemiddelde lengte bedroeg 22,7 cm en geen enkel dier met een varkensstaartje!

Slotwoord

Thamnophis atratus is een bijzonder attractieve soort. Ze zijn overdag actief en daardoor vrijwel altijd goed zichtbaar in het terrarium. Het zijn makkelijke eters. Ze zijn rustig en niet agressief. Het kweken met deze soort is goed mogelijk. Het is daarom ook een fijne en dankbare soort kousebandslang om te houden en te verzorgen. Zowel voor een ervaren liefhebber als voor een beginner.

Ik hoop dat dit artikel deze onbekende soort wat meer bekendheid zal geven. Door de aanbevelingen en suggesties te volgen die in het artikel worden genoemd verwacht ik dat een ieder die gezonde dieren van deze soort aanschaft veel plezier zal beleven aan deze soort. En deze soort ook tot voortplanting kan brengen.

Samenvatting

In dit artikel wordt een onbekende soort kousebandslang voorgesteld: Thamnophis atratus atratus oftewel de Santa Cruz Kousebandslang.
Na een korte beschrijving van de dieren en hun natuurlijke biotoop gaat de auteur dieper in op de verzorging van deze soort in gevangenschap.
De eisen waaraan het terrarium moet voldoen worden uitgebreid beschreven.
De auteur acht een winterrust essentieel voor het natuurgetrouw houden van deze soort en voor het planmatig kweken van deze soort.
Ook pasgeboren dieren worden op hun leeftijd van ongeveer 5 maanden al overwinterd.
Het actieve seizoen volgend op de winterrust wordt beschreven.
De voortplanting van deze soort wordt beschreven, waarbij de gegevens verzameld over de afgelopen 6 jaar worden geanalyseerd.
De groeigegevens van een aantal dieren wordt weergegeven en ook de variatie hierin over de jaren.
Opmerking over de leeftijd en grootte bij het bereiken van de geslachtsrijpe leeftijd worden gemaakt.
Ten slotte wordt er aandacht besteed aan problemen en ziektes bij deze soort.
Een nog niet eerder in de literatuur beschreven effect van het te warm houden van deze soort tijdens de zwangerschap op de jongen (% doodgeboren, grootte, varkensstaartjes en kleur) wordt gemeld.

Literatuur:
Bol, S., 2002. Obervations on Thamnophis atratus atratus and Thamnophis elegans terrestris in San Mateo County, California. The garter snake 7 (2): 3-8
Bol, S., 2004. Hibernating Garter Snakes: A must or an option. The garter snake 9 (2): 3-11 http://www.californiaherps.com/snakes/pages/t.a.zaxanthus.html
Rossman, D.A., N.B. Ford & R.A. Siegel (1996). The Garter Snakes. Evolution and ecology. University of Oklahoma Press, Norman
Zwart, P., 1982. Thiaminase (antivitamine B1) in de slangenvoeding. Lacerta 40:96-97